Vastentijd: 40 dagen, 40 ideeën van de paus

Veertig fragmenten uit boodschappen voor de Veertigdagentijd van Benedictus XVI sinds hij het Petrusambt aanvaardde, met een link naar zijn Vastenboodschap voor dit jaar.

1. Moge de vastentijd voor Pasen daarom in ieder gezin en in iedere christelijke gemeenschap gebruikt worden om alles te vermijden wat de geest afleidt en alles te bevorderen wat de ziel voedt en haar opent voor de liefde tot God en tot de naaste. Ik denk hierbij in het bijzonder aan meer toeleg op het bidden, op de lectio divina, het ontvangen van het Sacrament van Boete en Verzoening en het meevieren van de Eucharistie, op de eerste plaats de Zondagsmis. (2009)

2. Vasten is een grote hulp om de zonde, en datgene wat ertoe leidt, te vermijden. (2009)

3. Zoals de goddelijke Meester elders leert, bestaat het ware vasten er eerder in de wil van de hemelse Vader te doen, “die in het verborgene ziet” en het “vergelden” zal (Mt. 6, 18). (2009)

4. Terwijl dus Adam eens Gods gebod niet te eten “van de boom van de kennis van goed en kwaad” overtrad, onderwerpt nu de gelovige zich door te vasten deemoedig aan God, omdat hij vertrouwt op Zijn goedheid en barmhartigheid. (2009)

5. Vasten is zeker goed voor de lichamelijke gezondheid; voor de gelovigen is het echter op de eerste plaats een “therapie” om alles te genezen dat hen verhindert Gods wil te aanvaarden. (2009)

6. De Veertigdagentijd zou een passende gelegenheid kunnen zijn de normen van de genoemde Constitutie weer op te pakken en zo de ware en blijvende betekenis van deze oude boetepraktijk weer op waarde te schatten. Die kan ons helpen onze zelfzucht te beteugelen en ons hart te openen voor de liefde tot God en de naaste, voor het eerste en voornaamste Gebod van de nieuwe Wet, de samenvatting van het hele evangelie (Mt. 22, 34-40) (2009)

7. Bovendien draagt de vastberaden vastenpraktijk ertoe bij lichaam en ziel van de mens tot meer eenheid te brengen, de zonde te vermijden en te groeien in vertrouwelijkheid met God. (2009)

8. Afzien van stoffelijke spijs, die het lichaam voedt, bevordert de innerlijke bereidheid naar Christus te luisteren en zich te verzadigen met Zijn reddend woord. Ons vasten en gebed stellen Hem in staat de dieperliggende honger te stillen, die wij in ons diepste innerlijk ervaren: de honger en dorst naar God. (2009)

9. Tegelijk laat vasten ons iets ervaren van de situatie waarin veel van onze broeders en zusters, leven. (...) Vrijwillig vasten helpt ons de barmhartige Samaritaan na te volgen, die zich voorover buigt en zich om de noodlijdende broeder bekommert. (2009)

10. Vrijwillig afzien van het genot van voedsel en andere materiële goederen, helpt de leerling van Christus het verlangen van de door de erfzonde verzwakte natuur in toom te houden, waarvan de negatieve effecten de gehele mens treffen. (2009)

11. De heilige Petrus Chrysologus schrijft: “De ziel van het gebed is het vasten, het leven van het vasten is de barmhartigheid (...). Wie bidt, moet dus ook vasten; wie vast, moet de barmhartigheid beoefenen; wie zelf gehoord wil worden, moet naar de smekende luisteren; wie zijn oor niet sluit voor de smekende, die vindt gehoor bij God” ( Sermones . 43: PL 52, 320, 322). (2009)

12. De heilige Maagd Maria moge ons als Causa nostrae lætitiae – oorzaak van onze blijdschap – begeleiden en ons bijstaan in onze strijd met de zonde, opdat ons hart steeds meer een “levend tabernakel van God” mag worden. (2009)

13. Ieder jaar biedt de liturgische opgang naar Pasen ons een welkome gelegenheid de betekenis van ons christen-zijn te verdiepen, en worden we aangespoord de barmhartigheid van God opnieuw te ontdekken, zodat wij van onze kant barmhartiger worden jegens onze broeders en zusters. (2008)

14. “Gij kunt niet God dienen en de mammon” (Lc. 16, 13). Het geven van aalmoezen helpt ons deze voortdurende bekoring te overwinnen, want het leert ons de noden van de naaste te zien en met anderen te delen wat wij, dankzij de goddelijke goedheid, bezitten. (2008)

15. Hoe sterk de invloed van materieel bezit is, en hoe ondubbelzinnig onze beslissing moet zijn dit niet tot afgod te maken, bevestigt Jezus nadrukkelijk: “Gij kunt niet God dienen en de mammon” (Lc. 16, 13). (2008)

16. Wij zijn geen eigenaren, maar beheerders van de goederen die wij bezitten. Die mogen daarom niet als onaantastbaar eigendom worden beschouwd, doch als middelen waardoor de Heer ieder van ons roept in Zijn naam zorg te dragen voor onze naaste. (2008)

17. Nog duidelijker weerklinkt de oproep tot delen in landen die voornamelijk christelijk zijn, omdat hun verantwoordelijkheid ten opzichte van de vele ongelukkigen en verlatenen zwaarder weegt. Deze mensen helpen is eerder een plicht tot gerechtigheid dan een gebaar van liefdadigheid. (2008)

18. Als wij bij het verrichten van een goede daad niet de eer van God en het ware welzijn van de medemensen tot doel hebben, maar vooral naar persoonlijk voordeel of eenvoudigweg bijval streven, beantwoorden wij niet aan de oproep van het Evangelie. (2008)

19. De milddadigheid van het Evangelie is niet slechts filantropie: het is veel eerder een concrete daad van caritas, van liefde, een goddelijke deugd, die volgt uit de innerlijke bekering tot liefde jegens God en de medemens, in navolging van Jezus Christus, die Zich volledig aan ons geschonken heeft tot aan de dood op het kruis. (2008)

20. Het heeft weinig zin de eigen goederen aan anderen te schenken, als dat leidt tot een van ijdelheid opgeblazen hart: daarom zoekt degene die weet dat God “in het verborgene ziet”, en in het verborgene zal vergelden, geen menselijke erkenning voor de door hem volbrachte werken van barmhartigheid. (2008)

21. Als wij uit liefde handelen, dan geven wij uitdrukking aan de waarheid van ons ‘zijn’: wij zijn namelijk niet voor onszelf geschapen, doch voor God en voor de medemensen (vgl. 2 Kor. 5, 15). (2008)

22. Iedere keer als we uit liefde tot God onze goederen delen met de behoeftige naaste, ervaren we dat de volheid van het leven uit de liefde komt en dat alles tot ons terugkeert als zegen van de vrede, de innerlijke tevredenheid en de vreugde. De hemelse Vader beloont ons geven van aalmoezen met Zijn vreugde. (2008)

23. Als het geven van aalmoezen ons dicht bij de naaste brengt, brengt het ons dicht bij God, en het kan tot werktuig worden van een ware bekering en verzoening met Hem en met onze broeders en zusters. (2008)

24. In de school van Jezus kunnen wij leren ons leven tot gave te maken; doordat we Hem navolgen, groeit de bereidheid niet alleen iets van ons bezit te geven, maar juist onszelf. (2008)

25. Maria, de Moeder en trouwe Dienstmaagd van de Heer, moge de gelovigen helpen om in hun “geestelijke strijd” van de Veertigdagentijd de wapens van het gebed, het vasten en het geven van aalmoezen goed te gebruiken. Dan gaan wij, in kracht van de Geest vernieuwd, het Paasfeest tegemoet. (2008)

26. De vastentijd voor Pasen is bijzonder geschikt om, samen met Maria en Johannes, de leerling van wie Jezus veel hield, te verwijlen bij Hem, die op het kruis Zijn leven heeft geofferd voor de gehele mensheid (vgl. Joh 19, 25). (2007)

27. In het mysterie van het kruis openbaart zich de onbeperkte macht van het erbarmen van de hemelse Vader in alle volheid. (2007)

28. Laten wij opzien naar Christus, die aan het kruis doorboord is! Hij is de meest overweldigende openbaring van Gods liefde (...) Aan het kruis bedelt God zelf om de liefde van Zijn schepsel: Hij dorst naar de liefde van ieder van ons. (2007)

29. De Almachtige wacht op het jawoord van Zijn schepselen, als een jonge bruidegom op dat van zijn bruid. (2007)

30. Waarlijk, slechts de liefde, waarin de vrije zelfgave en het hartstochtelijke verlangen naar wederkerigheid verenigd zijn, schenkt een roes die het zwaarste offer licht maakt. (2007)

31. Het antwoord dat de Heer vol verlangen van ons verwacht is vooral dat wij Zijn liefde aanvaarden en ons naar Hem toe laten trekken. (2007)

32. Laten we de Veertigdagentijd dan ook beleven als een “eucharistische” tijd, waarin we de liefde van Jezus ontvangen en haar in woord en daad om ons heen verbreiden. (2007)

33. Moge zo de Veertigdagentijd voor iedere Christen een hernieuwde ervaring worden van Gods liefde, die ons in Jezus Christus is geschonken, een liefde die wij van onze kant moeten doorgeven aan de naaste, vooral aan hen die lijden en in nood zijn. (2007)

34. Aan het kruis bedelt God zelf om de liefde van Zijn schepsel: Hij dorst naar de liefde van ieder van ons. De apostel Thomas heeft in Jezus de “Heer en God” herkend, toen hij zijn hand in de zijdewond had gelegd. Het is niet verrassend dat veel heiligen in het hart van Jezus de meest onroerende uitdrukking van het mysterie van deze liefde zien. (2007)

35. Door deze waarheid van Pasen verlicht, weet de Kerk dat voor de bevordering van een volwaardige ontwikkeling onze "blik" zich moet meten aan die van Jezus. Het antwoord op de materiële en sociale noden van de mensen kan namelijk nooit gescheiden worden van de vervulling van het diepste verlangen van hun hart. (2006)

36. We moeten anderen helpen God te vinden in het barmhartige gelaat van Christus: zonder dit perspectief bouwt een gemeenschap van volkeren niet op vaste grond. (2006)

37. Wie volgens deze logica van het evangelie leeft, beleeft het geloof als vriendschap met de mensgeworden God en trekt zich, net als Hij, de materiële en geestelijke nood van zijn naaste aan. Hij beschouwt hem als een ondoorgrondelijk mysterie, dat onbeperkte zorg en aandacht waard is. Hij weet: wie niet God geeft, geeft te weinig – zoals de zalige Teresa van Calcutta zei: "De allerergste armoede van de volkeren is dat zij Christus niet kennen". (2006)

38. God behoedt en sterkt ons ook in de " donkere kloven", waar de psalmist van spreekt (Ps. 22 (23), 4), terwijl de bekoorder ons influistert het op te geven of een ijdele hoop te stellen op het werk van onze handen. (2006)

39. De Veertigdagentijd is bijzonder geschikt om innerlijk op weg te gaan naar Hem die de bron is van erbarmen. Het is een pelgrimstocht waarbij Hijzelf ons door de woestijn van onze armoede leidt, en ons kracht geeft op de weg naar de diepe vreugde van Pasen. (2006)

40. Al lijkt dan de haat te heersen, toch laat de Heer het reeds in onze tijd niet ontbreken aan lichtende getuigen van zijn liefde. Aan Maria, levende bron van hoop (Dante Alighieri, Divina Commedia . Het Paradijs , XXXIII, 12), vertrouw ik onze weg door de Veertigdagentijd toe, opdat zij ons naar haar Zoon moge leiden. (2006) © 2006, Libreria Editrice Vaticana, Vert.: Past. Chr. van Buijtenen, pr

Overgenomen van RKDocumenten.nl.