Testament van de Heilige Vader

Nadat hij nog geen halfjaar paus was, begon de Heilige Vader reeds aan zijn testament. Later voorzag hij het van aanvullingen, de laatste dateren van 17 maart 2000. Hieronder de integrale tekst.

Paus Johannes Paulus II

Het testament van 6 maart 1979 (en de volgende toevoegingen)

Totus Tuus ego sum . (Ik ben geheel de uwe - red.)

In de naam van de Allerheiligste Drieëenheid. Amen.

"Waakt, want u weet niet op welke dag uw Heer zal komen"(cf. Mt 24, 42). Deze woorden herinneren mij aan de laatste roep, die zal komen wanneer de Heer wil. Ik verlang Hem te volgen en ik verlang dat alles wat deel uitmaakt van mijn aardse leven mij voor moge bereiden op dat moment. Ik weet niet wanneer het zal komen, maar zoals alles, leg ik ook dat moment in de handen van de Moeder van mijn Meester: Totus Tuus . In dezelfde moederhanden leg ik alles en allen neer waarmee mijn leven en mijn roeping mij hebben verbonden. In deze handen leg ik vooral de Kerk, en ook mijn land en de hele mensheid. Ik dank iedereen. Ik vraag iedereen vergiffenis. Ik vraag ook om gebed, opdat de barmhartigheid van God zich groter mag tonen dan mijn zwakheid en onwaardigheid.

Gedurende de geestelijke oefeningen (retraites - red.) heb ik het testament van de Heilige Vader Paulus VI herlezen. Het lezen daarvan heeft me ertoe aangezet dit testament te schrijven.

Ik laat geen enkel bezit na waarover het nodig is te beschikken. Wat de dagelijkse dingen betreft die ik nodig had, vraag ik ze te verdelen zoals dat wenselijk zal zijn. Persoonlijke aantekeningen moeten verbrand worden. Ik vraag dat monseigneur Stanislaw hierop toeziet, die ik bedank voor de medewerking en de jarenlange en zo ver reikende hulp. Alle andere dankzeggingen echter laat ik in mijn hart voor God zelf, want het is moeilijk die uit te drukken.

Wat de begrafenis betreft, ik herhaal dezelfde aanwijzingen die de Heilige Vader Paulus VI heeft gegeven. ( Hier noteerde hij in de marge: het graf in de aarde, niet in een sarcofaag, 13-3-1992 ).

"Apud Dominum misericordia et copiosa apud Eum redemptio"

(Bij de Heer is barmhartigheid en bij Hem is overvloedige verlossing - red.)

Johannes Paulus pp II

Rome, 6 maart 1979

Na mijn dood vraag ik heilige Missen en gebeden.

5 maart 1990

(Blad zonder datum)

Ik druk het diepste vertrouwen uit dat, ondanks al mijn zwakheid, de Heer mij elke noodzakelijke genade zal schenken om volgens zijn wil welke taak, beproeving en leed dan ook aan te gaan die Hij van zijn dienaar in de loop van zijn leven zal willen vragen. Ik heb er ook vertrouwen in dat Hij nooit zal toestaan dat, door één of andere houding van mij, woorden, doen of laten, ik mijn verplichtingen op deze heilige Stoel van Petrus zal kunnen verraden.

24 februari - 1 maart 1980

Ook tijdens deze geestelijke exercities heb ik nagedacht over de waarheid van het priesterschap van Christus in het vooruitzicht van die overgang die voor ieder van ons het moment van onze eigen dood is. Van het afscheid van deze wereld - om geboren te worden tot de andere, de toekomstige wereld, is de Verrijzenis van Christus welsprekend ( erboven toegevoegd : beslissend) teken. Ik heb dus de tekst van mijn testament van vorig jaar gelezen, die ik ook tijdens geestelijke oefeningen heb geschreven - ik heb hem vergeleken met het testament van mijn grote voorganger en vader Paulus VI, met dat schitterende getuigenis over de dood van een christen en van een paus - en ik heb in mij het bewustzijn hernieuwd van de kwesties, waarnaar de tekst verwijst van 6 maart 1979, door mij (op nogal provisorische wijze) voorbereid.

Vandaag wens ik daaraan alleen dit toe te voegen, dat eenieder het vooruitzicht van de dood voor ogen moet houden. En klaar moet zijn om te verschijnen voor de Heer en Rechter - en tegelijkertijd Verlosser en Vader. Dus overweeg ook ik dit steeds weer, dat beslissende moment toevertrouwend aan de Moeder van Christus en van de Kerk - aan de Moeder van mijn hoop.

De tijden waarin wij leven, zijn onuitsprekelijk moeilijk en onrustig. Moeilijk en gespannen is ook de weg van de Kerk geworden, tekenend bewijs van deze tijden - zowel voor de gelovigen als voor de herders. In sommige landen (zoals bijvoorbeeld in het land waarover ik heb gelezen tijdens de geestelijke oefeningen), bevindt de Kerk zich in een periode van zulke vervolging dat die niet minder is dan die van de eerste eeuwen. Sterker nog, die overstijgt in de mate van wreedheid en haat. Sanguis martyrum - semen christianorum (het bloed van de martelaren is het zaad van de christenen - red.). En daarbij - vele mensen verdwijnen terwijl ze onschuldig zijn, ook in dit land waarin we leven...

Ik wil mij nogmaals helemaal toevertrouwen aan de genade van de Heer. Hijzelf zal beslissen wanneer en hoe ik mijn aardse leven en mijn herderlijke dienst moet eindigen. In het leven en in de dood Totus Tuus door middel van de Onbevlekte. Deze dood nu al aanvaardend, hoop ik dat Christus mij de genade geeft voor de laatste reis, dat wil zeggen (mijn) Pasen. Ik hoop ook dat hij die nuttig zal maken voor deze belangrijkste zaak die ik probeer te dienen: het heil van de mensen, de redding van de menselijke familie, en daarin van alle naties en volken (daarbij wend ik mij ook op bijzondere wijze naar mijn aardse vaderland), nuttig voor de personen die Hij mij op bijzondere wijze heeft toevertrouwd, voor de zaak van de Kerk, voor de eer van God zelf.

Ik wens niets toe te voegen aan datgene dat ik een jaar geleden heb geschreven - slechts deze bereidheid uitdrukken en tegelijkertijd dit vertrouwen, waartoe deze geestelijke oefeningen mij opnieuw hebben gebracht.

Johannes Paulus II

Totus tuus ego sum

5 maart 1982

Gedurende de geestelijke oefeningen van dit jaar heb ik (meer dan eens) de tekst van het testament van 6 maart 1979 gelezen. Alhoewel ik het nog steeds als voorlopig (niet definitief) beschouw, laat ik het in de vorm waarin het bestaat. Ik verander (voor het moment) niets, noch voeg iets toe, wat de beschikkingen betreft die daarin opgenomen zijn.

De aanslag op mijn leven op 13 mei 1981 heeft in zekere zin de juistheid bevestigd van de woorden die ik schreef in de periode van de geestelijke oefeningen van 1980 (24 feb. - 1 maart).

Des te dieper voel ik dat ik mij geheel en al in de handen van God bevind - en ik blijf voortdurend ter beschikking van mijn Heer, mij aan Hem toevertrouwend in zijn Onbevlekte Moeder (Totus Tuus).

Johannes Paulus pp. II.

5 maart 1982

In verband met de laatste zin van mijn testament van 6 maart 1979 ( "Over de plaats / dat wil zeggen de plaats van de begrafenis / moeten het College van Kardinalen en mijn landgenoten beslissen") - verduidelijk ik dat ik bedoel: de metropoliet van Krakau of de Bisschopsraad van Polen - aan het College van Kardinalen vraag ik intussen voor zover mogelijk aan de eventuele wensen van de hierboven genoemde personen tegemoet te komen.

1 maart 1985 (tijdens de geestelijke oefeningen)

Nogmaals - wat betreft de uitdrukking "College van Kardinalen en mijn landgenoten": het "College van Kardinalen" heeft geen enkele plicht over dit onderwerp "mijn landgenoten" te bevragen; het kan het niettemin doen, als dat het om een of andere reden goeddunkt.

JPII.

De geestelijke oefeningen van het Jubileumjaar 2000 (12 - 18 maart).

(Voor het testament)

1. Toen op de dag van 16 oktober 1978 het conclaaf van kardinalen Johannes Paulus II koos, zei de primaat van Polen kardinaal Stefan Wyszyski me: "De taak van de nieuwe paus zal zijn de Kerk in het derde millennium binnen te leiden." Ik weet niet of ik de zin precies weergeef, maar dit was in ieder geval de betekenis van wat ik toen hoorde. Dit zei de man die de geschiedenis in is gegaan als Primaat van het Millennium. Een groot primaat. Ik ben getuige geweest van zijn zending, van zijn totale overgave. Van zijn gevechten: van zijn overwinning. "De overwinning, als die komt, zal een overwinning door middel van Maria zijn" - deze woorden van zijn voorganger, kardinaal August Hlond, was de Primaat van het Millennium gewoon te herhalen.

Op deze manier ben ik in zekere zin voorbereid op de taak die zich op 16 oktober 1978 aan mij heeft aangediend. Op het moment waarop ik deze woorden schrijf, is het Jubeljaar 2000 al werkelijkheid. In de nacht van 24 december 1999 is de symbolische Poort van het Grote Jubileum geopend in de Basiliek van Sint-Pieter, vervolgens die van Sint-Jan van Lateranen, daarna die van Santa Maria Maggiore - met Nieuwjaar, en op 19 januari de poort van de Basiliek van Sint-Paulus buiten de muren. Deze laatste gebeurtenis, vanwege haar oecumenische karakter, is op bijzondere wijze in mijn geheugen gegrift gebleven.

2. Naarmate het Jubeljaar 2000 voortgaat, sluit zich dag na dag de twintigste eeuw achter ons en opent zich de eenentwintigste eeuw. Volgens het plan van de Voorzienigheid is het mij gegeven geweest te leven in de moeilijke eeuw die vervliedt in het verleden, en nu in het jaar waarop de leeftijd van mijn leven de tachtig bereikt ("octogesima adveniens"), is het nodig me af te vragen of de tijd niet gekomen is samen met de bijbelse Simeon te herhalen "Nunc dimittis..." (Laat nu, Heer, uw dienaar in vrede gaan - red.).

Op 13 mei 1981, de dag van de aanslag op de Paus gedurende de generale audiëntie op het Sint-Pietersplein, heeft de Goddelijke Voorzienigheid mij op wonderbaarlijke wijze gered van de dood. Hij die de enige Heer van het leven en van de dood is, Hijzelf heeft dit leven voor mij verlengd, in zekere zin heeft Hij het mij opnieuw gegeven. Vanaf dat moment behoort het Hem nog meer toe. Ik hoop dat Hij mij zal helpen te begrijpen tot wanneer ik moet doorgaan met deze dienst, waartoe Hij mij heeft geroepen op de dag van 16 oktober 1978. Ik vraag Hem mij terug te willen roepen wanneer Hijzelf wil. "In het leven en in de dood behoren wij de Heer toe... we zijn van de Heer" (cf. Rom 14,8). Ik hoop ook dat tot zolang het mij gegeven zal worden de Petrusdienst in de Kerk te vervullen, de barmhartigheid van God mij de benodigde krachten zal geven voor deze dienst.

3. Zoals elk jaar tijdens mijn geestelijke oefeningen heb ik mijn testament van 6 maart 1979 gelezen. Ik behoud de beschikkingen die daarin vervat zijn. Dat wat toen, en ook tijdens de daaropvolgende exercities, is toegevoegd vormt een afspiegeling van de moeilijke en gespannen algehele situatie, die de jaren tachtig heeft getekend. Vanaf de herfst van 1989 is deze situatie veranderd. Het laatste decennium van de afgelopen eeuw was vrij van de eerdere spanningen; dit betekent niet dat het geen nieuwe problemen en moeilijkheden met zich mee heeft gebracht. Op bijzondere wijze zij de goddelijke Voorzienigheid ervoor geprezen, dat de periode van de zogenoemde "koude oorlog" geëindigd is zonder het gewelddadige nucleaire conflict, waarvan het gevaar in de daaraan voorafgaande periode op de wereld drukte.

4. Staande op de drempel van het derde millennium "in medio Ecclesiae" (midden in de Kerk - red.), wil ik nogmaals dank betuigen aan de Heilige Geest voor de grote gave van het Tweede Vaticaanse Concilie, waaraan ik mij samen met de hele Kerk - en vooral met alle bisschoppen - verschuldigd voel. Ik ben ervan overtuigd dat het nog lang aan de nieuwe generaties gegeven zal worden te putten uit de rijkdommen die dit Concilie van de twintigste eeuw ons heeft gegeven. Als bisschop die deel heeft genomen aan de conciliaire gebeurtenis van de eerste tot de laatste dag, wil ik deze grote erfenis toevertrouwen aan allen die zijn, en in de toekomst zullen worden, geroepen haar te realiseren. Van mijn kant bedank ik de eeuwige Herder die het mij heeft toegestaan deze zo grote zaak te dienen in de loop van alle jaren van mijn pontificaat.

"In medio Ecclesiae"... vanaf de eerste jaren van de bisschoppelijke dienst - dankzij juist het Concilie - is het mij gegeven geweest de broederlijke gemeenschap van het episcopaat te ervaren. Als priester van het aartsbisdom Krakau had ik ervaren wat de broederlijke liefde van het priesterschap was - het concilie heeft een nieuwe dimensie van deze ervaring geopend.

5. Hoeveel personen zou ik hier moeten opsommen! Waarschijnlijk heeft de Heer God het grootste deel van hen tot Zich geroepen - wat hen betreft die zich nog hier bevinden, mogen de woorden van dit testament hen gedenken, allen en overal, waar ze zich ook bevinden.

In de loop van meer dan twintig jaar waarin ik de Petrusdienst vervul "in medio Ecclesiae" heb ik de welwillende en nog meer dan dat vruchtbare samenwerking mogen ervaren van vele kardinalen, aartsbisschoppen en bisschoppen, vele priesters, vele gewijde personen - broeders en zusters - en ten laatste van vele leken, in de kringen van de curie, in het vicariaat van het bisdom Rome, en buiten deze kringen.

Hoe zou ik niet in dankbare herinnering alle bisschoppen van de wereld omhelzen, die ik heb ontmoet in het opeenvolgen van de "ad limina Apostolorum"-bezoeken! Hoe zou ik niet ook vele christelijke broeders - niet-katholieken - gedenken! En de rabbijn van Rome en zo talrijke vertegenwoordigers van de niet-christelijke religies! En hoeveel vertegenwoordigers van de wereld van de cultuur, van de wetenschap, van de politiek, van de sociale communicatiemiddelen!

6. Naarmate de grens van mijn aardse leven nadert keer ik in mijn herinnering terug naar het begin, naar mijn ouders, naar mijn broer en mijn zus (die ik niet heb gekend, omdat ze stierf voor mijn geboorte), naar de parochie van Wadowice, waar ik ben gedoopt, naar die stad van mijn jeugd, naar mijn leeftijdgenoten, vriendinnen en vrienden van de lagere school, van het gymnasium, van de universiteit, tot aan de tijd van de bezetting, toen ik werkte als arbeider, en vervolgens naar de parochie van Niegowic, naar die van Sint-Florianus te Krakau, aan de studentenpastoraal, aan de omgeving... aan alle omgevingen... aan Krakau en aan Rome... aan de personen die op bijzondere wijze door de Heer aan mij zijn toevertrouwd.

Aan allen wil ik één enig ding zeggen: "God lone u".

"In manus Tuas, Domine, commendo spiritum meum". (In uw hand, Heer, beveel ik mijn geest - red.)

A.D. 17 maart 2000

Vertaling uit het Italiaans: Laurens Peeters

Katholiek Nieuwsblad