Relipulp met aantrekkingskracht

Ook in Nederland verslaat Dan Brown met ”De Da Vinci Code” zijn duizenden. Wie niet in stevige christelijke schoenen staat, heeft na lezing van de knappe thriller waarschijnlijk het gevoel dat er toch wel iets waars schuilt in de complottheorie. Ten onrechte, zo stelde VU-theoloog prof. dr. R. Kranenborg vorige week tijdens een symposium over het boek. „Het is relipulp.”

Samenzweringstheorieën doen het altijd goed. „Ze zijn aantrekkelijk”, aldus Kranenborg, „ze luchten vaak op. Tegelijk roepen ze angst op. En ook dat is vaak aantrekkelijk. Want dankzij de angst kom je de waarheid op het spoor en kun je de onverlaten van je afschudden. Onthuld moet er worden.”

De christelijke kerk blijkt een gewilde zondebok. Enkele jaren geleden baarde de Amsterdamse theologiestudent Thijs Voskuilen al internationaal opzien met de theorie dat Paulus geheim agent zou zijn geweest van het Romeinse Rijk, met als missie het formuleren van een staatsvriendelijke theologie. Intussen trekt de Italiaanse wetenschapper Francesco Carotta de wereld over om mensen ervan te overtuigen dat Jezus Christus niet anders was dan een vergoddelijking van Julius Caesar. De aantrekkingskracht van dat soort relipulp is gelukkig vrij beperkt gebleken. Wat Dan Brown doet, is echter gevaarlijker. Hij schreef een roman -fictie dus- die hij op buitengewoon slimme wijze doorspekte met allerlei semi-wetenschappelijke gegevens. De lezer krijgt de indruk dat het heel goed zó zou kunnen zijn gegaan. Zo vervaagt de scheidslijn tussen feit en fictie. En blijft het beeld hangen: de kerk is een boosdoener die essentiële zaken bewust heeft verdonkeremaand.

De Da Vinci Code beschrijft een spectaculaire zoektocht (queeste) naar een geheim (heilige graal), die wordt tegengegaan door de kerk, en dan vooral de behoudend rooms-katholieke organisatie Opus Dei. Het geheim dat de kerk niet onthuld wil hebben, is dat Jezus getrouwd was met Maria Magdalena, dat nageslacht van hen nog altijd in Frankrijk woont en dat de Vroege Kerk de vrouwelijke component bij de vorming van de bijbelse canon doelbewust uit de christelijke traditie heeft weggesneden.

Mannelijke droom

Met dat verhaal lijkt Brown het tegenover de door mannen gedomineerde kerk op te nemen voor de vrouw. Niet alle modern denkende vrouwen zijn daar overigens blij mee. Tijdens het symposium dat Luce, een instituut voor theologische vorming, vorige week aan Browns boek wijdde, trok theologe A. Wetter de conclusie dat De Da Vinci Code vooral „een mannelijke droom over het goddelijke in de vrouw” weerspiegelt. Met andere woorden: vooral het seksuele aspect wordt benadrukt.

Maria Magdalena zou priesteres zijn geweest van de vrouwelijke Godin. In een vruchtbaarheidsrite zou ze één zijn geworden met Christus. Op deze manier gebruikt Brown „heidense symboliek” om de lezer ervan te overtuigen dat vrouwen vereerd dienen te worden, aldus Wetter. „Terwijl het boek claimt dat het het rechtmatige leiderschap van vrouwen op spiritueel terrein wil herstellen, degradeert het echte, levende vrouwen door hun spiritualiteit in hun vruchtbaarheid te lokaliseren.” Maar bovendien: de lezing die Brown geeft van Maria Magdalena spoort helemaal niet met de evangeliebeschrijving die naar haar is genoemd. Het gaat om een evangelie uit de gnostiek -een mystieke stroming die het evangelie probeerde te combineren met de Griekse wijsheidsleer- waarvan in 1896 ongeveer de helft (tien bladzijden) is teruggevonden bij het Egyptische Nag Hammadi. Dr. E. de Boer, gepromoveerd op het evangelie van Maria Magdalena: „In Browns boek wordt de betekenis van Maria Magdalena uiteindelijk weer tenietgedaan door de seksueel getinte belangstelling voor haar vrouwzijn.”

Bewust buitengesloten

Het document dat De Boer bestudeerde, tekent Maria van Magdala als volwaardig discipel en apostel van Christus, die als vrouw zelfs bijzondere openbaringen ontving. Zouden de kerkvaders dit geschrift als gezaghebbend hebben aanvaard, dan zou de kerk vandaag „geen kerk zijn waar het gaat om zonde en boete en dogma’s en regels”, erkent de Kamper theologe. „Het zou ook geen kerk zijn waar mannen het heilige meer vertegenwoordigen dan vrouwen.” Cruciaal in de thriller van Dan Brown is zijn stelling dat het Vaticaan en keizer Constantijn bij de vorming van de nieuwtestamentische canon het evangelie naar Maria Magdalena bewust hebben buitengesloten, vanuit vrouwonvriendelijke bedoelingen. Los van het feit dat het Vaticaan in die tijd niet bestond en de paus nog gewoon patriarch van Rome was, is dat een enorme vertekening van de werkelijkheid. Vrijwel iedereen die iets weet van de canonvorming is het daarmee eens.

„Er klopt vrijwel niets van”, zei prof. dr. Kranenborg vorige week tijdens het Luce-symposium. „Brown beweert dat op het concilie van Nicea de canon van het Nieuwe Testament werd vastgesteld, en dat meer dan tachtig verhalen over Jezus werden verdonkeremaand of vernietigd. Onzin, want de canon is pas veel later formeel vastgesteld, terwijl in het begin van de tweede eeuw de meeste boeken die we nu in het Nieuwe Testament kennen al als gezaghebbend golden. De gnostische evangeliën hebben nooit in de Vroege Kerk gefunctioneerd, behalve dan in gnostisch-christelijke groepen.” Ook Browns stelling dat de kerk vóór keizer Constantijn Christus slechts als mens zag, wordt door Kranenborg naar het rijk der fabelen verwezen. „Onzin, want we komen al in het Nieuwe Testament -in Johannes, Kolossenzen en Efeze- tegen dat Jezus duidelijk als goddelijk wordt gezien.”

Onbetrouwbare gids

In zijn kritiek op Dan Browns boek gaat dr. Kranenborg, evenals veel Amerikaanse theologen, mijlen verder dan Simon Cox. Cox schreef een gids voor wie zich door De Da Vinci Code uitgedaagd voelt zich verder te verdiepen in de historische verwijzingen in het boek. Op alfabetische volgorde gaat Cox in op zaken die in de thriller voorkomen: godinnenverering, gouden rechthoek, graal, grootmeesters van de Priorij van Sion, gulden snede enzovoort. Het moet erg handig zijn om het boekje van Cox erbij te hebben als je De Da Vinci Code leest. Maar op essentiële punten schiet Cox tekort. Met enig dédain schrijft hij in de inleiding over de reacties van christelijke „schriftgeleerden en apologeten” op de Code. Die gaan volgens hem moedwillig voorbij aan de „pijler” onder Browns boek, „namelijk dat deze informatie door de vroege kerk dermate gevaarlijk en ontwrichtend werd bevonden dat de eerste redacteuren van het Nieuwe Testament een en ander hebben vervangen door een gekuiste versie die de goedkeuring van de vroege kerkvaders kon wegdragen.”

De kaft van het boek maakt niet duidelijk of Cox een theoloog is, maar als hij het is, dan geen beste. Zo stelt hij in navolging van Brown dat een huwelijk met Maria Magdalena Christus’ goddelijkheid finaal zou ontkrachten. „In plaats van zoon van God wordt hij een mens van vlees en bloed.” Een theoloog als Kranenborg vermag het probleem niet in te zien. „De Vroege Kerk heeft ook altijd Christus’ waarachtige menselijke natuur beleden. Hij werd geboren, Hij leed en Hij stierf.” Kennelijk heeft Cox niet erg diep gegraven. Hij meldt dat Browns Priorij van Sion, die het geheim over Maria Magdalena zorgvuldig bewaart, een werkelijk al eeuwenlang bestaande organisatie is. Dr. Kranenborg weet zeker dat dit niet zo is. „De Prieuré de Sion is nog geen vijftig jaar oud. Het was een kleine groep, gesticht door een fascistoïde Fransman, met als doel zijn Frankrijk zuiver en rein te houden, iets wat hij poogde door een oude legende te vormen. Kortom, het hele verhaal zoals we dat bij Brown tegenkomen, heeft geen grond. Het is fantasiegeschiedenis.”

Enorme hype

Hoe kan het dan toch zijn dat mensen zoals Cox gedwee achter Dan Brown aanlopen en hem hooguit enigszins nuanceren? Hoe kan het dat dit boek in Amerikaanse miljoenensteden meer dan een jaar lang de lijst van bestverkochte titels aanvoerde? En dat De Da Vinci Code ook in Nederland onmiddellijk een bestseller werd, ja zelfs de bestverkochte thriller aller tijden? Hoe kan „fantasiegeschiedenis” vermengd met „relipulp” zo’n enorme hype veroorzaken? In eerste instantie heeft dr. Kranenborg weinig behoefte om er diepzinnig over te doen. „De meeste mensen lezen gewoon graag een goede thriller”, denkt hij. „Zeker als die zogenaamde geheimen onthult. Gewoon lekker spannend en gewoon ingenieus. Leuk toch?”

Maar er valt meer over te zeggen. Kranenborg onderscheidt twee belangrijke motieven die op de achtergrond een rol spelen. „Ook in deze postmodernistische tijd zijn mensen hard op zoek naar grote verhalen. Maar niet meer het christelijke, dat is al zo lang bekend. Mensen zoeken een nieuw verhaal, dat alles beter verklaart. Het zou best eens kunnen dat veel van de lezers van De Da Vinci Code hoopten een nieuw aansprekend verhaal te vinden. Want het verhaal van Brown is logischer dan het zo irrationele christendom, en vooral belangrijk is dat seksualiteit hier een duidelijk positieve plek heeft.” Het tweede motief is dat van de samenzwering. „Brown zegt ergens dat mensen gek zijn op samenzweringstheorieën”, aldus Kranenborg. „Om die reden lanceert hij in zijn roman beschuldigingen, vooral tegen de roomse organisatie Opus Dei. Het zijn valse beschuldigingen, maar niets is zo hardnekkig als dergelijke valse beschuldigingen. Als ze eenmaal zijn uitgesproken, denkt iedereen: Er zal toch wel iets van waar zijn. In die zin heeft Dan Brown de kerk een slechte dienst bewezen.”

Mede n.a.v. ”De geheimen van De Da Vinci Code”

Auteur: Simon Cox

Uitgeverij: Forum, Amsterdam, 2004

ISBN 90 225 4035 9

Pagina’s: 176

Prijs: € 12,50

Peter van Olst // Reformatorisch Dagblad