“De personele prelatuur is een juridische vorm die de gemeenschap van de Kerk verrijkt”

De Prelatuur van het Opus Dei gaat nu haar 25ste jaar in. Ter gelegenheid hiervan werd aartsbisschop Francesco Monterisi geïnterviewd.

Mgr. Francesco Monterisi, secretaris van de Congregatie voor de Bisschoppen.

Mgr. Monterisi is secretaris van de Congregatie voor de Bisschoppen, het bestuursorgaan van het Vaticaan dat verantwoordelijk is voor de personele prelaturen.

Johannes Paulus II heeft de Prelatuur van het Opus Dei opgericht op 28 november 1982. Welke vruchten kunnen de bisdommen volgens u verwachten van een dergelijke juridische structuur?

Enkele maanden vóór de 25ste verjaardag kunnen we al beginnen om een balans op te maken van het werk dat de leden van de prelatuur in deze periode hebben verzet.De dienaar Gods Johannes Paulus II heeft er, vijf jaar geleden, in een toespraak aan herinnerd dat het lidmaatschap van lekengelovigen zowel van hun eigen bisdom als van het Opus Dei “ertoe bijdraagt dat de specifieke missie van de prelatuur samenvloeit met de roeping tot evangelisatie eigen aan elke plaatselijke Kerkgemeenschap.”

Welke reden heeft Johannes Paulus II gehad om voor het eerst een beroep te doen op de juridische vorm van de personele prelatuur – zoals dat voorzien was in het Tweede Vaticaanse Concilie – en deze in het bijzonder toe te passen op het Opus Dei?

Om deze vraag te beantwoorden zou je eerst moeten weergeven hoe de Heilige Vader en de Kerk het Opus Dei zagen, toen gevraagd werd naar haar erkenning door de Heilige Stoel.

De juridische vorm van de prelatuur is geen “formule van onafhankelijkheid,” zoals soms gezegd wordt, maar juist het tegenovergestelde. Het is een concreet antwoord van de kerkelijke hiërarchie op een specifieke pastorale behoefte.

Het Opus Dei, dat in 1928 geboren is in het hart en in het hoofd van de heilige Jozefmaria, was een nieuw en oorspronkelijk apostolisch werk, met enkele bijzondere kenmerken die in acht genomen moesten worden bij haar erkenning in de juridische organisatiestructuur van de Kerk, dat wil zeggen in het canoniek recht.

Verspreid over de bisdommen van de vijf continenten leefden inderdaad al duizenden gelovigen die hun levensideaal probeerden vorm te geven volgens de ideeën van de heilige Jozefmaria, een ideaal dat bestond in het beantwoorden van de roeping tot heiligheid en apostolaat in de gewone dagelijkse omstandigheden van het leven.

Deze gelovigen hadden een specifieke pastorale begeleiding nodig om dit doel te bereiken. Een groot aantal priesters voelde zich bovendien ook, volgens de ingevingen van de stichter van het Opus Dei zelf, geroepen om hun taak als seculiere priesters, en niet als religieuzen, uit te oefenen onder deze leken die de heiligheid zoeken in de gewone omstandigheden van elke dag.

Men zag tenslotte de noodzaak om deze nieuwe apostolische werkelijkheid toe te vertrouwen aan het gezag van één persoon, de prelaat, die samen met zijn medewerkers het leven en het werk van het Opus Dei in de hele wereld coördineert. Deze elementen hebben ertoe geleid om het Opus Dei de specifieke juridische vorm te geven van de personele prelatuur.

De apostolische constitutie Ut Sit, waardoor het Opus Dei in 1982 werd opgericht, maakt voldoende duidelijk dat de personele prelatuur de meest passende kerkrechtelijke vorm is om het Opus Dei haar taak in de Kerk te laten verwezenlijken, zoals de heilige Jozefmaria dit in het licht van zijn diepe spiritualiteit heeft ingezien.

Zijn er in de Kerk andere personele prelaturen, behalve die van het Opus Dei?

Johannes Paulus II heeft in een toespraak uit 2002 herinnerd dat “ de specifieke missie van de Prelatuur samenvloeit met de roeping tot evangelisatie eigen aan elke plaatselijke Kerkgemeenschap.”

Op dit moment niet. Maar er zijn geen belemmeringen voor het instellen van andere: De Heilige Stoel zal ze oprichten als ze de formele kenmerken bezitten die eigen zijn aan deze juridische instelling, zoals kerkrechtelijk is vastgelegd.

Uw vraag vindt wellicht haar oorsprong in sommige persberichten, waarin beweerd wordt dat aartsbisschop Emmanuel Milingo de bedoeling zou hebben om een “personele prelatuur” op te richten voor zijn vereniging van “getrouwde priesters”.

Een dergelijk plan zou vanuit een oogpunt van canoniek recht een ‘juridisch monster’ zijn, en niet een personele prelatuur, want het zou verschillende wezenlijke eigenschappen missen voor een personele prelatuur, waaronder de specifieke pastorale taak, de leken, enz.

Hiermee praten we dan niet eens over de droevigste aspecten van het project, die Mgr. Milingo verwijderd hebben van de “communio” met de Kerk: het verlies van het priesterlijk celibaat – een belangrijke gave van God aan zijn Kerk – voor wie dit in vrijheid had aanvaard “omwille van het koninkrijk Gods”, en ook de ernstige ongehoorzaamheid ten opzichte van de Heilige Vader, een ‘ergernis’ voor de gelovigen.

Sommigen menen in de juridische rechtsvorm van de personele prelatuur een soort statuut van “onafhankelijkheid” te zien. Hoe is het in werkelijkheid?

De rechtsvorm van de prelatuur is geen “formule van onafhankelijkheid” zoals soms gezegd wordt. Het is juist het tegenovergestelde. Het is een concreet antwoord van de kerkelijke hiërarchie op een specifieke pastorale behoefte.

Toen Johannes Paulus de Prelatuur oprichtte, zijn noch de gelovigen noch de vormingsactiviteiten van het Opus Dei “onafhankelijk”geworden van de kerkelijke hiërarchie. Integendeel, de hiërarchie heeft de zorg op zich genomen van deze werkelijkheid door een prelaat van wie de keuze bevestigd wordt door de paus. De prelaat heeft als taak om leiding te geven aan de prelatuur in gemeenschap met alle bisschoppen. Hij heeft tegelijkertijd de verplichting om het Opus Dei en al haar werkzaamheden te bewaren in gemeenschap met de Heilige Vader, « cum et sub Petro ».

“Het Opus Dei is ontstaan om het apostolaat van haar lekengelovigen in het gewone leven te bevorderen.”

De gemeenschap met de Heilige Stoel is vastgelegd in enkele zeer duidelijke verplichtingen: Om de vijf jaar zal de prelaat bijvoorbeeld een verslag uitbrengen van de gang van zaken in de prelatuur, of ook welomschreven broederlijke betrekkingen onderhouden met de leden van het diocesane presbyterium van de Romeinse Curie, in het bijzonder met de Congregatie die betrekking heeft op de prelatuur zelf, de Congregatie voor de Bisschoppen.

Voor de leken van het Opus Dei verandert het lidmaatschap van de prelatuur overigens in geen enkele zin hun bestaan als gelovigen binnen hun bisdom. Ze zijn daarentegen nog beter bewust van hun plaats in de Kerk, te beginnen in de plaatselijke Kerk waar ze leven en werken.

De apostolische vruchten van het Opus Dei komen ten goede aan de bisdommen waar de gelovigen van de prelatuur verblijven: Het is vaak gebeurd dat het persoonlijke apostolaat van een gelovige van de prelatuur leidt tot de bekering van een vriend, een collega of een familielid. De inzet van de leken van het Opus Dei, hun werk in apostolische en sociale taken, hun initiatieven, zijn een stimulans voor de andere gelovigen en dit leidt tot een geestelijke verrijking binnen het bisdom.

De ervaring van die jaren van aanwezigheid van de prelatuur van het Opus Dei in zoveel bisdommen over de hele wereld bevestigt de aanwezigheid van een intens apostolisch werk in gemeenschap met de diocesane bisschoppen. Deze gemeenschap uit zich op zeer verschillende manieren, maar de wil om vanuit de prelatuur van het Opus Dei verenigd te zijn met alle bisschoppen van de bisdommen waar ze werkt, is overal dezelfde.

In die zin , en als slot, kan men zeggen dat de personele prelatuur bijdraagt tot een verrijking van de gemeenschap van de Kerk.

In welke mate versterkt de juridische vorm van de prelatuur van het Opus Dei de rol van de leken?

Het Opus Dei is ontstaan om het apostolaat van haar lekengelovigen in het gewone leven te bevorderen. Het had zich al in de wereld verspreid vóór de oprichting van de prelatuur en steunde op de lekengelovigen die zich inzetten om dit ideaal te verwezenlijken in het gezinsleven, in de beroepswereld en de andere omstandigheden van het dagelijkse leven.

De figuur van de prelatuur, op dezelfde manier als de andere kerkelijke structuren, maakt – zoals Johannes Paulus II het heeft gezegd in de toespraak die ik noemde toen ik antwoord gaf op de eerste vraag – “een organische saamhorigheid mogelijk tussen de priesters en de leken” voor het welzijn van de Kerk en de progressie van het Koninkrijk van God.