“Je zult alles doen wat Hij van je vraagt”

Als je echt een houvast zoekt voor je hart, dan raad ik je aan een van de wonden van de Heer binnen te gaan. Dan kun je vol vertrouwen met Hem omgaan, heel dicht bij Hem zijn en zijn Hart voelen kloppen... en je zult alles doen wat Hij van je vraagt. (De Smidse, 755)

Het is niet te verwonderen dat zij die een wankelmoedige theologie en een lakse en ongebreidelde moraal aanhangen, zij die volgens de eigen grillen een twijfelachtige liturgie vieren met een 'hippiediscipline' en onder onverantwoordelijke leiding, zich afzetten met heftige jaloezie, verdachtmakingen, valse aanklachten, beledigingen, mishandelingen, vernederingen, lasterpraatjes en kwellingen van allerlei soort tegen diegene die alleen maar van Jezus Christus spreken.

In het werkelijk bewonderen en beminnen van de Allerheiligste Mensheid van Jezus zullen wij een voor een zijn wonden ontdekken. En in die ogenblikken van lijdelijke loutering, moeizame harde momenten, met zoete en bittere tranen die wij trachten te verbergen, zullen wij ons genoopt voelen ons in elk van die allerheiligste wonden te nestelen: om ons te louteren, ons te verheugen in dat verlossende Bloed, ons te sterken. Als de duiven uit het Hooglied (vgl. Hoogl 2, 14), die bij de storm onderdak vinden in de rotsspleten, zullen wij onze toevlucht tot Hem nemen. Zijn wonden zullen onze wijkplaats zijn, daar zullen wij de intimiteit van Christus vinden. Wij zullen zien dat zijn wijze van spreken vredig is en zijn gelaat schoon (vgl. Ibidem). “Zij immers die weten dat zijn stem aangenaam en beminnelijk is, zij hebben de genade van het evangelie ontvangen, waardoor zij zeggen: Gij hebt woorden van eeuwig leven” (H. Gregorius van Nyssa, In Canticum Canticorum homiliae, 5 (PG 44, 879)).

Laten we niet denken, dat op dit pad van de contemplatie de hartstochten definitief tot zwijgen gebracht zijn. Wij zouden onszelf een rad voor ogen draaien, als wij zouden denken dat de vurige ijver om Christus te zoeken, de werkelijke ontmoeting en omgang met Hem en de zoetheid van zijn liefde ons veranderen in mensen die niet meer kunnen zondigen. Hoewel u geen gebrek aan ervaring hebt, wil ik u toch even hieraan herinneren. De vijand van God en de mens, Satan, geeft zich niet gewonnen en rust niet. Hij belegert ons, zelfs als de ziel ontbrand is in een vurige liefde tot God. Hij weet, dat het vervallen tot zonde dan moeilijker is, maar ook dat hij —als hij erin slaagt dat schepsel zijn Heer te laten beledigen, al is het maar een beetje— in die ziel de verleiding van de wanhoop kan opwekken.

Vrienden van God, 301-303

Ontvang berichten per e-mail

email