“Vooruit, vlieg...!”

Ik zie mezelf als een arm, klein vogeltje dat enkel gewend is van boom tot boom te vliegen, of hooguit naar het balkon van een derde verdieping...

Op een goede dag slaagt het erin het dak van een gebouw te bereiken, dat niet bepaald een wolkenkrabber is... Plotseling wordt onze vogel gegrepen door een adelaar die hem aanziet voor een jong van zijn eigen soort. En tussen die machtige vleugels stijgt het vogeltje hoger en hoger, tot boven de bergen der aarde, boven de sneeuwtoppen, boven de witte en blauwe en roze wolken, nóg hoger zelfs, totdat het oog in oog komt te staan met de zon... Dan laat de adelaar het vogeltje los en zegt: vooruit, vlieg...! Heer, laat ik niet weer opnieuw laag bij de grond fladderen. Laat de stralen van de goddelijke zon - Christus in de Eucharistie - mijn leven altijd verlichten! Laat mijn vlucht niet onderbroken worden, totdat ik rust vind bij uw Hart. (De Smidse, 39)

Het hart heeft dan behoefte aan het onderscheiden en aanbidden van ieder van de drie goddelijke Personen afzonderlijk. Het is op een bepaalde manier een ontdekking die de ziel doet in het bovennatuurlijk leven, zoals een pasgeboren kind dat de ogen opent voor het leven. En de ziel onderhoudt zich liefdevol met de Vader en met de Zoon en met de Heilige Geest. En zij onderwerpt zich gemakkelijk aan de werking van de levendmakende Parakleet die zich, zonder dat wij het verdienen, aan ons overlevert: zijn gaven en de bovennatuurlijke deugden.

Gelijk het hert dat reikt naar waar het water stroomt (Ps 42, 2) zijn wij toegesneld; dorstig, met een mond die schreeuwt om water, droog en gevoelloos. Wij willen drinken uit deze bron met levend water. Deze bron droogt nooit op. Gedurende de dag vermeien wij ons in de frisse en overvloedige waterstromen die opborrelen ten eeuwigen leven (vgl. Joh 4, 14). Woorden schieten te kort, omdat dit niet in taal uitgedrukt kan worden; het verstand komt tot rust. Het redeneren verstomt, het aanschouwen begint. En de ziel barst opnieuw uit in zingen en heft een nieuw gezang aan, want zij voelt en weet, dat God haar met verliefde blik beziet, elk uur van de dag.

Ik heb het hier niet over uitzonderlijke omstandigheden. Het zijn, althans het kunnen heel goed zijn, de gewone verschijnselen van onze ziel: een liefderijke dwaasheid die ons leert lijden en leven, omdat God de Wijsheid verleent. Wat een hemelse rust, wat een vrede heerst er dan op de smalle weg die voert naar het leven! (Mat 7, 14).

Vrienden van God, 306-307

Ontvang berichten per e-mail

email