“Wij moeten blijven vechten tegen de hoogmoed”

Het is iets groots zich niets te weten bij God, omdat het zo ís. (De Voor, 260)

De andere vijand, schrijft de heilige Johannes, is de begeerlijkheid van de ogen, een diepgewortelde hebzucht, die alleen waarde hecht aan wat kan worden aangeraakt. Het zijn ogen die als het ware aan de aardse dingen blijven kleven en daardoor niet in staat zijn de bovennatuurlijke werkelijkheid te ontdekken. We kunnen de woorden van de heilige Schrift daarom toepassen op de zucht naar materiële goederen en ook op de vervormde visie waardoor alles om ons heen – de mensen, ons leven en onze tijd – alleen maar op een menselijke manier bekeken wordt.

De ogen van de ziel worden troebel. Het verstand denkt genoeg te hebben aan zichzelf om alles te begrijpen en meent God daarom niet nodig te hebben. Het is een subtiele bekoring die zich beroept op de vermogens van ons menselijk verstand dat we van God, onze Vader, gekregen hebben om Hem in vrijheid te kennen en lief te hebben. Wanneer het menselijk verstand eenmaal door deze bekoring wordt meegesleept, beschouwt het zichzelf als het middelpunt van het heelal en loopt het weer warm voor de valse belofte: Ge zult als goden zijn, (Gen. 3, 5) en vol eigenliefde keert het de liefde van God de rug toe. (...)

De strijd tegen de hoogmoed zullen we altijd moeten voeren, want zegt men niet heel treffend dat deze hartstocht pas een dag na de dood sterft? Het is de hooghartigheid van de Farizeeër die nooit door God wordt gerechtvaardigd, omdat Hij bij hem op een barrière van zelfgenoegzaamheid stuit. Het is de arrogantie waardoor anderen worden geminacht, gedomineerd en slecht behandeld, want waar trots is, daar is belediging en schande. (Spr. 11,2)

Christus komt langs, 6

Ontvang berichten per e-mail

email